door Hans Marseille
IEen boek is om te lezen, een dagboek is om te schrijven. Je schrijft om vast te houden waar je mee bezig bent. Bladzijde na bladzijde schrijf je de levensweg die je gaat. Naast de feiten wordt ook, dat wat in je leeft en wat je bezielt, leesbaar. Het schrijven van een dagboek doe je in de tegenwoordige tijd van die ene dag. Eénmaal opgeschreven staat het vast. Zet je er een punt achter en sla je het boek dicht, dat wordt het verleden tijd. Het boek wordt een dood ding. Maar zodra iemand de draad van die verhalen oppakt, kunnen ze weer beginnen, gaan die verhalen tintelen van leven.
Wie een boek opent, opent een dood ding. Wie de verhalen gaat lezen, buigt zich voor hetgeen geschreven is. De lezer wordt tot tijdgenoot gemaakt. Waar gaat dit verhaal naartoe? Wat wil dit verhaal? Wie een boek opent en leest, opent ook zichzelf. Geduldig en ontvankelijk tegelijk.
Zoiets maken we elke woensdag mee. Verliefdheid en oorlog maken we mee. Talloze namen worden bekenden. De wereld van het boek wordt mijn wereld. Wat voor een dagboek geldt, geldt voor ieder boek, geldt ook voor de bijbel. Ze bewaren het verleden, dat in vertelvorm bij ons wordt gebracht. Met het lezen verrijken wij de taal waarin we geloven. Alle geloofstaal is geleende taal: Vader, moeder, broer, lief, roepen, licht, naam, hand, God, zoon, toekomst,……
In je eentje schrijf je je dagboek .Wij zoeken elkaar op om dat ‘vreemde’ boek te lezen: vaste tijd, vaste plaats: Woensdagochtend 10 uur, koffiekamer, Kogerstraat. Van nature praten wij ons leven lang, totdat we samen lezen. Dan mag het boek vertellen, krijgt het boek het woord. Dat boek dat ons vertelt dat ons leven nog met andere woorden verder kan.