Bijbelleesuur

door Hans Marseille

De zomertijd is vakantie-tijd; toeristen weten Texel te vinden. Ze verlaten hun huis en gaan op reis om het strand en de zee te zien. De tijd dat wij zelf verre reizen maakten ligt achter ons (of hebben we niet gekend). Maar we kunnen nog altijd reizen-op-de-stoel maken door een reisverhaal te lezen. De mooiste verhalen in de bijbel zijn ook reisverhalen. Denk maar aan Jona die naar Ninevé moet, of aan Ruth die met haar schoonmoeder Naomi op reis gaat. Die verhalen doen het zo goed omdat je ons leven als één lange reis kunt beschouwen. Met een begin, een doel én van allerlei ontmoetingen/avonturen op ons pad. Met schade en schande worden we onderweg wijzer.
Tijdens het bijbelleesuur, op woensdagochtend, lezen we nu de katholieke Willibrord bijbelvertaling. Het bijzondere daarvan is dat er tussen het Oude en Nieuwe Testament nog een paar boeken staan. We noemen die officieel de deutrocanonieke boeken. In één van die boeken wordt een prachtig reisverhaal verteld; het is het boek ‘Tobit’.
 Het verhaal van Tobit speelt zich af in de tijd van de ballingschap. In het eerste hoofdstuk voltrekt zich een menselijk drama dat de rest van het boek tot een reisverhaal maakt. Het gaat als volgt:
            Nadat Tobit zijn huis teruggekregen had, werd voor hem op Pinksteren, op het Joodse Wekenfeest, een feestmaal georganiseerd. Toen Tobit aan tafel ging en het vele eten zag, zei hij tegen zijn zoon: ‘Kijk eens of je ergens een arme vindt, een eerlijk mens die nog in God gelooft en bij ons volk hoort. Breng hem dan mee; ik wacht op je.’ Toen zijn zoon Tobias terug kwam zei hij tegen hem: ‘Vader, op de markt ligt iemand van ons, een volksgenoot, die gewurgd werd.’ Tobit liet onmiddellijk zijn eten staan, sprong op en droeg de dode man naar een schuurtje, waar hij hem liet liggen tot de zon onderging. Terug thuis waste hij zich en at verdrietig de maaltijd. Hij moest denken aan de woorden van de profeet Amos: “Jullie feesten zullen omslaan in rouw en al jullie vreugden in gejammer.” Terwijl hij verder at, kon hij zijn tranen niet bedwingen. Na zonsondergang dolf Tobit een graf en begroef het dode lichaam. Zijn buren zagen het en lachten hem uit. Schamper zeiden ze tegen elkaar: “Hij ziet er niet eens meer tegenop om zijn leven op het spel te zetten. Hij moest al eens vluchten, maar hij blijft gewoon verder doden begraven!”
Toen Tobit de dode begraven had en ’s nachts thuiskwam, wilde hij niet naar binnen gaan omdat hij wist dat iemand die een dode heeft begraven onrein is. Dus legde Tobit zich te ruste langs de muur van de binnenplaats. Hij ging liggen in een nis in de muur maar hij bedekte mijn gezicht niet. Én hij had niet gezien dat hij onder een vogelnest sliep…
Die nacht trof het noodlot Tobit, want terwijl hij sliep viel er warme vogelpoep uit het zwaluwnest in zijn ogen. Hij werd van schrik wakker en zag alleen nog maar witte vlekken voor zijn ogen. Tobit begreep dat hij blind was geworden. Hij huilde van pijn en verdriet. Tranen stroomden uit zijn dode ogen en er was niemand die hem troosten kon. Hij begreep maar al te goed wat blind-zijn betekent in zijn tijd: Armoede en afhankelijkheid
“Ach, goede God”, zei de vrome Tobit, “Dit is geen leven. U bent toch goed? Als u nu goed voor mij bent, neem dan mijn leven terug, want ik wil liever sterven, dan anderen tot last zijn.” Maar zo gemakkelijk gaat dat niet. Gelukkig kan zijn vrouw Anna gaan werken en voorkomt daarmee de ergste armoede. Én Tobit weet dat hij bij een vriend in Medië, zilvergeld in bewaring heeft gegeven. Daarom draagt hij zijn zoon, Tobias, op dat geld te gaan halen. Na veel avonturen komt Tobias niet alleen thuis met het grote geld, maar ook met de jonge Sara, zijn grote liefde.
Bent u nieuwsgierig naar het Bijbelleesuur? U bent van harte welkom.